Vlucht! Stijg op met snelle vleugels. Hoger, breng me hoger.

 

“Stil wind, jaag niet door mijn oude veren. Fluister liever verhalen die je meebracht uit het Hoge Land waar je geboren bent. Zeg me wat je er zag. Zijn daar sterren in de nacht? Mag je er dromen, zoals ik mijn wereld droom? Vertel me wind en wieg me.” De vogel tjilpt nieuwsgierig. Het voelt het Hoge Land wacht.

 

De wind luistert, wikkelt zich strelend om de kleine vogel en fluistert: “Och leeuwerik, het is allang geleden dat ik geboren werd op die eindeloze plek. De geuren van het Hoge Land zijn mijn adem ontvlucht. Slechts diep in mijn stilte weet ik nog hoe het was. Je vraagt me of er sterren zijn. Die zijn er niet, ze behoren bij de nacht. Het is er zoals een zomerdag op aarde; warm en licht. Altijd. Daarom zijn er geen sterren. Of je er dromen mag, vraag je? Lieve vogel, dromen zijn verweven gedachtedraden. Dat zijn vergeten gedachten van alle wezens op aarde. Ze drijven naar het hoge land, waar ze zich vermengen tot één grote droom. Telkens vallen er warrige draden af die naar aarde dwalen, waar ze zich in leven nestelen tot ze losgelaten het hoge land weer opzoeken. Mooier en kleurrijker dan tevoren. Zo groeien dromen tot ze uiteindelijk op aarde waarheid worden. Maar ze ontwarren zich enkel voor degenen die in vast in die ontwikkeling gelooft.Wie daar niet in gelooft, zal nooit een volgroeide droom in waarheid ervaren. Maar om antwoord op je vraag te geven...dromen mag altijd, maar misschien is het mooi als je kunt helpen bij het weven van de gedachtendraden. Daarvoor moet je natuurlijk wèl in het Hoge Land zijn. Misschien ligt het buiten je bereik.” Even zwijgt de wind om dan aarzelend te ruisen: “Weet je kleine ziel, het Hoge Land is aardeloos.”

 

Het vogeltje leunt zwaar tegen de flanken van de wind.

“Draag me wind. Mijn vleugels worden trager Deze vlucht is te ver voor mij. Waar kan ik rusten. Ik vlieg te hoog misschien, ik ben vermoeid. Het is zo koud. Och, wat ben ik moegevlogen. Laat me niet vallen. Waar is het Hoge Land? Zijn er bomen met takken, waarop ik neer kan strijken. Is er een morgen die ik begroeten mag, een zon die mij verwarmt. Toe alsjeblieft, vertel het me wind.”

“Ssttt nu leeuwerik, laat mij je vleugels stuwen. Stil, ik heb je stevig vast. Het Hoge Land ligt achter de wolken en voorbij de zon. Natuurlijk zijn er bomen. Zo mooi als je ze nog nooit hebt gezien. Voor elke vogel is er en hemelboom. De zon - zoals jij die kent - zul je er niet vinden. Wel het licht, waar de zon uit is ontstaan. Zó helder en warm, dat geen maan of nacht het doven kan. Het is eeuwig licht. Er bestaat geen tijd; morgen ontwaakt wanneer jij dat wilt. Het is vredig en och, je laat me herinneren...het Hoge Land is allesomvattend de kern van bestaan. Begrijp je dat, kleine vogel?

 

De wind zucht als er geen antwoord komt. Stil draagt hij hoger en hoger, tot verder dan voorbij. Daar legt hij het ademloos neer. Het zieltje verheft zich in de thermiek en cirkelt het licht tegemoet. Beneden vervaagt.

 

Hoger en hoger. Vreugde overheerst bij het neerstrijken op een soepele twijg. Zachtgroen loof ritselt welkom. Het hoge land zwijgt als de leeuwerik met zijn droomlied een nieuwe morgen tot ontwaken zingt.

Tekst Mieke Mintjes