De lampjes van de kerstversieringen boven de winkelstraat glinsterden tegen het donkere fluweel van de avond. Een dikke laag sneeuw lag als een deken over de kerstbomen, die het winkelgebied opfleurden.Hoe anders dan de glibberige, vuilgetrapte smurrie op straat. Uit de luidsprekers klonken  kerstliederen als een streling in het oor van het winkelende publiek. Met regelmaat werden ze onderbroken voor schreeuwerige reclameboodschappen. De consument gaf, veelal onbewust, gehoor aan deze lokroep en liep massaal de warenhuizen in en uit. Luxe kleding, etenswaren en pronkartikelen; het ging allemaal in rap tempo over de toonbank. De kerstdrukte was in volle gang!

 

“Nee! Laat me met rust mens!” Geërgerd duwde de man haar ruw opzij. Even raakte Stien uit balans, maar hield zich staande. Ze drukte de vaalrode muts weer recht op haar hoofd, veegde een van de weerbarstige grijze lokken uit het gezicht en keek om zich heen. Nog vijf.., ze had er nog vijf nodig! Ze speurde de gezichten van de mensen af. Jarenlange ervaring had haar geleerd de mensen in te schatten. Maar de tijd drong. Ze moest nu meer en meer gokken. Dààr, die dame. Kordaat stapte ze naar voren en vroeg: “Wilt u de daklozenkrant kopen, mevrouw?” Gelukt, wéér een verkocht. Nog vier! Tegen acht uur was ze ook die kwijt. Twintig had ze er die dag verkocht. Ze had genoeg, precies op tijd en ze hield zelfs nog wat geld over om eten te kopen.

Tevreden trok ze enige tijd later de rits van de slaapzak dicht en schoof dieper de hoek van het portiek in. De kou sneed fel, maar haar deel van de verkoopopbrengst brandde warm in het stoffen beursje tegen haar borst. Morgen, dacht ze en viel glimlachend in slaap.

 

“Dank u wel juffrouw.”

Stien hield de kerstkaart stevig in haar hand. Ze had een mooie uitgezocht. Een met kerstrozen èn een engeltje.

“Mag ik misschien gebruik maken van uw pen?”

“Natuurlijk, gaat u gang hoor”

Ze trok haar handschoenen uit en blies enkele keren in haar verkleumde handen voor ze de pen oppakte en geconcentreerd de kaart en enveloppe beschreef.

Stien likte langs de rand en trok een vies gezicht. Ze wreef haar tong tegen het gehemelte om de gore smaak zo snel mogelijk kwijt te raken. Toen plakte ze de natte rand van de enveloppe dicht. Het vergeelde stukje papier met adres, stopte ze diep in haar zak. Nog èèn keer keek ze naar de voorkant. Ja hoor, alles stond er keurig op; Everdina Luitinga. Meerschovelaan 19, 9310 HZ te Schiedrecht.

 

Elk jaar stuurde ze trouw een geldbedrag, dat ze spaarde van de verkoop van de kranten, naar haar kleinkind . Letterlijk uit eigen mond gespaard. Och, ze wist wel dat het bedrag voor Everdina niet veel betekende. Die groeide in weelde op. Mark was immers rijk. Hij was verliefd geworden op haar dochter. Ze had Loes gewaarschuwd voor het standsverschil. Maar die had zich er niets van aan getrokken. Louise heette ze nu. Dat vond Mark een mooiere naam. Na het huwelijk waren de bezoeken aan haar steeds minder geworden. Tot ze uiteindelijk helemaal stopte. Stien was op bezoek gegaan toen haar kleindochter was geboren, maar ze had duidelijk gevoeld dat ze niet welkom was. Haar mantel was tussen duim en wijsvinger aangenomen. Haar schoonzoon had haar op het hart gedrukt dat ze maar een half uurtje kon blijven omdat hij zijn ouders verwachtte en Loes..,

ze had haar eigen kind bijna niet herkend. De zachte trekken in het fijne gezichtje waren verhard. Stien wist nog precies hoe de blikken van haar dochter met afkeuring over haar heen gleden. Haar kleinkind mocht ze enkel van een afstand zien. Baby’s zijn nogal vatbaar voor ‘van alles en nog wat’, hadden ze gezegd. Ze was gewogen en te min bevonden. De pijn die dat met zich meebracht had haar gebroken. Het was niet eenvoudig geweest, na de dood van Gerard; haar man, alleen haar kind op te voeden. Maar ze had haar best gedaan.

Na het bezoek was het snel bergafwaarts gegaan. Ze raakte haar baan kwijt en vervolgens kon ze de huur van het huisje niet meer betalen. Het was alweer drie jaar geleden dat ze dakloos werd. Bij Loes en Mark steun zoeken wilde ze niet. Er was haar immers meer dan duidelijk gemaakt dat ze geen omgang met haar wilden. Het leven interesseerde haar niet meer. Op één ding na. Haar kleindochter!

Soms, als ze genoeg verdiend had, kocht ze een buskaartje en zwierf dan rond in de omgeving van het huis van haar dochter. Ze zorgde wel dat ze uit zicht bleef. Wat was ze blij geweest toen ze op een keer Loes met Everdina zag. Och, wat was het kind gegroeid.

 

“Rotjong! Vuile dief! Nu heb ik je te pakken! Leg neer, vooruit, haal je zakken leeg.”

Stien schok op uit haar gepeins en zag hoe de verkoopster een kind door elkaar schudde.

De ogen van het kind leken veel te groot voor het ingevallen, bleke snuitje. Blond haar piepte vanonder een pet uit. Bevend stak het kind een hand in de broekzak en haalde er een mars uit. Toen de verkoopster naar de telefoon greep zei Stien: “Toe, geen politie alstublieft. Mag ik die mars betalen? Alstublieft juffrouw, het is bijna Kerstmis…”

De verkoopster aarzelde, maar knikte toen.

 

“Hoe heet je,”vroeg ze terwijl ze naar het kind keek dat de zoetigheid gretig in de mond stak.

“Kira,”verstond ze uit de volle mond.

“Kira? Ik dacht dat je een jongen was.”

Stien haalde de pet van het kinderhoofd. Een massa blond haar krulde naar beneden.

“Hé, blijf met je poten van mijn pet af...geef terug!”

“Rustig maar, ik doe je niets hoor”, zei Stien terwijl ze de pet terug gaf.

Met de rug van de hand veegde Kira haar mond schoon.

“Hoe heet jij? Stien? Oké, bedankt voor het betalen. Phoeiii, dat was op het nippertje hè? Die troela had bijna de wouten gebeld.”

Een ondeugende lach ontblootte een rij gelijkmatige tanden.

“Dat was eigenlijk je verdiende loon geweest,” bromde Stien en vervolgde:

“Waarom steel je? Je weet toch dat je dan in moeilijkheden kan komen?””

“Jij hebt lekker kletsen zeg. Hoewel…”

De donkere kijkers gleden over de kleding van de veel oudere vrouw. Het hoofdje werd scheef gehouden bij de vraag:“ Ben jij ook een dakloze?”

“Ook? Je gaat me toch niet vertellen dan jij..”

Stien zweeg geschokt. Ze had het gezien, maar ontkend besefte ze. Het feit dat zelfs jonge kinderen op straat leefden, deed haar enorm pijn.

Het kind dat haar aanstaarde leek niet ouder dan een jaar of twaalf. De vragen moesten in haar ogen te lezen zijn, want Kira haalde haar schouders op en zei: “Mijn stiefvader sloeg me verrot en kon met zijn vuile tengels niet van me afblijven. Het kon mijn ma geen barst schelen. Nou, liever de vrijheid van de straat dan tussen vier plankjes, hè?

Het werd op onverschillige toon gezegd, maar de trilling in de stem was Stien niet ontgaan.

Kira haalde diep adem voor ze vroeg: “ En jij? Heb je kerel je eruit gegooid? Vuile rotvent.”

“Heeft, het is heeft...en nee, mijn man is dood.”

“Nou jammer dan. Zeg, ik heb nog honger, jij? Zal ik voor jou ook een broodje jatten?”

“Nee! Jij gaat helemaal niet ‘jatten’, jongedame. Dat hoort niet,”zei Stien beslist.

Ze keek het kind nadenkend aan. Ze heeft iemand nodig die haar het een en ander leert, beschermt, vertrouwen en hoop geeft. En ik heb iemand nodig die me een doel geeft.

Zeg Kira, ik wil naar de kerk aan de Torenstraat gaan. Ik hoorde dat daar vandaag erwtensoep uitgedeeld wordt, ga je mee?”

Kira bekeek Stien van top tot teen. Haar blik hechtte zich aan die van de oudere vrouw, die rustig terug keek. Stien had het gevoel dat ze gewikt en gewogen werd, hetgeen haar een naar bekend gevoel gaf. Toch begreep ze de aarzeling van het kind en wachtte rustig tot deze een beslissing had genomen.

“Ik zei toch dat ik nog honger had, dus waar wacht je nog op?”

“Brutaaltje”, mopperde Stien met een glimlach.

 

Een dag voor Kerstmis viel er op de Meerschovelaan 19 een enveloppe in de brievenbus, die netjes op Marks bureau gelegd werd.

“Twintig euro stuurt dat mens. Dáár kun je pas een kerstcadeau van kopen zeg”, mompelde Mark meesmuilend, terwijl hij de kaart met kerstrozen en het engeltje verscheurde en achteloos in de prullenbak gooide. Op één van de stukjes was de tekst nog leesbaar.

'Veel liefs van oma.'