De prop watten viel geruisloos op de zitting van de leren fauteuil. Als je goed keek, zag je dat de prop bestond uit roze, blauwe en witte bolletjes. Net een gekleurde schapenvacht, dacht Christina, terwijl haar hand voor de tweede keer een pluk uit de doos tevoorschijn haalde. Voorzichtig. Tussen de make-up watten lag immers de ster, die ze vorig jaar zo zorgvuldig had ingepakt. Ze diepte de ster op en legde deze op de palm van haar hand. Ze zuchtte opgelucht de restjes watten in beweging, die aan de ruwe goudglitter waren blijven hangen. Onbewust was ze toch bang geweest dat ze de ster gebroken zou aantreffen. Lenig kwam ze uit haar geknielde houding overeind en schudde haar donkere haren uit het gezicht. Langzaam, eerbiedig bijna, liep ze naar de kerstboom die in een hoek van de huiskamer stond en strekte haar armen om de ster boven in de boom te bevestigen. Ze deed een paar stappen achteruit en keek met gefronste wenkbrauwen en getuite mond naar het resultaat. Dit jaar had ze gekozen voor een zilveren kerstboomversiering, die geheel bestond uit frêle klokjes, op de ster en een Kerstmannetje na. Het roodgemutste Kerstmannetje had al jaren een vaste plaats in de top van de kerstboom, ter ere en herinnering aan haar overleden ouders. De ster had ze er enkele jaren geleden eraan toegevoegd, na de dood van Peter. Weer zuchtte Christina en wreef met een snel gebaar langs haar ogen. De kerstboom was mooi geworden. Haar bruine ogen dwaalden naar de glinsterende ster.

Ze trok de das wat strakker om haar hals en ritste haar jas hoger dicht. Het was kouder dan ze verwacht had, maar toch genoot ze van de wandeling. Het was goed dat ze toegegeven had aan de drang om naar buiten te gaan. Het optuigen van de kerstboom was een leuk werkje, maar riep ook herinneringen op. Herinneringen die het gevoel van gemis versterkten. Christina liep met flinke pas langs de boulevard, tot ze op een van de banken plaats nam. Peinzend keek ze uit over de zee. De golven kabbelden schuimend over het strand. Meeuwen zweefden, schil krijsend, boven het water. Met gesloten ogen liet ze zich meedrijven op de geluiden.

Het is bijna Kerstmis, lief. De dagen waarvoor jij je zo druk maakte. Weken van te voren stelde je het kerstdiner al samen. Je kookte zelf. Uiteraard, koken was je lust en leven en ik vond het prima. Koken had niet mijn interesse. Je moest vaak lachen als ik een aanval van kook- of bakwoede kreeg en het resultaat weer eens was mislukt. Je maakte je ook altijd druk om de kerstboom. Het moest immers een mooie worden. Met een stalletje eronder. De laatste keer zette je er zomaar een neer. Terwijl je eerder eens tegen mij zei dat je het achterlijk vond om zo een ding neer zetten, omdat het enkel iets voor katholieke mensen was. In ieder geval voor mensen die ‘ergens’ in geloven. Je had je kennelijk bedacht. Was het echt om mij een plezier te doen, of was je ineens ‘ergens’ in gaan geloven? Het is bijna Kerstmis, liefste. Eerste kerstdag; de dag waarop je de huiskamer binnenstapte, om met een trotse lach een grote schaal op tafel te zetten. Haring/bietensalade! Naar het recept van oma gemaakt. Met jouw dood verloren gegaan, omdat alleen jij het juiste recept wist. Misschien had je wel het plan om het recept eens op te schrijven, maar was het er nog niet van gekomen. Wie had ook kunnen bedenken, dat de dood jouw leven al zo jong kwam opeisen. Wat een impact heeft jouw sterven op het leven van degenen die je achterliet. Je ouders, je zussen, je broer…mij. Het is alsof er een poot onder een tafel werd weggezaagd. Een tafel die voorheen stabiel stond, maar nu wankelt. Bij de eerste wankelingen klampte iedereen zich aan elkaar vast. In de loop van de jaren zijn we wat zekerder geworden en probeert elke ‘poot’ eigen balans te vinden. Och, het is al een tijd geleden dat hij stierf, wordt er wel gezegd. We waren pas vijf jaar getrouwd, toen je stierf. Dertien jaar geleden alweer. Maar tijd heeft niets met gevoel te maken. Ik heb jouw dood een plaats in mijn leven gegeven. Toch denk ik vaak met een trotse glimlach aan je, omdat ik kan zeggen dat jij mijn man was.

Christina schrok op uit haar overpeinzing en keek verwonderd naar de hand, die haar een tissue voorhield. Ze was zo in gedachten geweest, dat ze niet gemerkt had dat er iemand naast haar was komen zitten. Pas nu merkte ze ook dat haar wangen nat waren van de tranen. Ze geneerde zich, pakte het zakdoekje aan en poetste haar ogen en wangen droog. Met een ‘dank u wel’, keek ze opzij. Ze schatte de man naast haar iets ouder dan zij zelf was. Blauwe ogen keken haar ernstig aan, vanuit een hoekig, mager gezicht. Plukjes blonde haren sprongen speels onder de rand van een blauwe muts vandaan. Zijn stem klonk warm toen hij vroeg: “Gaat het, mevrouw?”
“Ja hoor, dank u wel.”
Na een korte stilte voegde ze er aarzelend aan toe: “Och ja, herinneringen.”
“Die kunnen een mens soms bij de strot grijpen”, knikte de man. Christina keek hem onderzoekend aan. De man hield zijn blik echter op de zee gericht. Christina besloot niets te vragen en wendde haar hoofd eveneens naar zee. Ze wilde net opstaan om weer naar huis te wandelen, toen de man begon te praten. Hij vertelde haar over de herinneringen, die hem zo vaak overspoelden. Herinneringen aan de tijd, die hij als soldaat had doorgebracht tijdens een Nederlandse missie in het zuiden van Afghanistan en hoe die tijd zijn leven had veranderd. Zijn vrouw had zijn neerslachtige buien niet begrepen; niet aangekund en daarom waren ze gescheiden. Hij vertelde over de ellende die hij had gezien en over het gevaar van hun werk, mede door de bermbommen die overal waren aangebracht. Christina luisterde zwijgend en boog haar hoofd, toen hij over gesneuvelde kameraden sprak. De man had haar tijdens zijn verhaal niet aangekeken, pas toen hij zweeg keek hij opzij. Christina voelde zijn blik en hief het hoofd om de man aan te kijken. Er rolden weer tranen over haar wangen toen ze zei: “Ik begrijp het. Mijn man is daar gesneuveld”.
Ze bleven elkaar aanstaren. Het leek alsof ze hun eigen pijn lazen in de ogen van de ander. Hun zwijgen leek minuten te duren. Verlegen wendde Christina haar hoofd af. Ook de man keek wat ongemakkelijk in het besef dat hij zijn hart had uitgestort bij een vreemde. Hij wist niet eens haar naam. Hij stak zijn hand uit en zei: “Laat ik me eerst eens voorstellen, mijn naam is Boris Schellaard. Hoe heette uw man, mevrouw?”
Christina gaf de man een hand en antwoordde: “Mijn man heette Peter van Woerd en ik ben…”
“Christina!”
Geschrokken keek ze hem aan.
“Hoe weet u dat?”
Ze zag het ongeloof op het gezicht van Boris. Zijn mond hing open van verbazing. Hij slikte een paar keer voor hij zei: “Peter en ik waren tegelijkertijd in Uruzgan . Niet dat we zulke dikke maatjes waren hoor, maar we konden goed met elkaar overweg. Hij was bevriend met Chris van Zanten, hè?”
Bij haar bevestigende knikken vervolgde hij: “Goh, ik heb toch best veel gesprekken met hem gevoerd, over de meest uiteenlopende dingen.”
“Was u erbij toen hij…toen hij…”
“Nee, ik was in het kamp. Maar we waren er al snel van op de hoogte. Hij en de sergeant waren met de jeep nog maar een kilometer of zes van het kamp vandaan, toen ze die mijn raakten. Jemig ja… en nu, na zoveel jaren, zit ik opeens naast zijn vrouw. Hoe is het mogelijk.”
“Zijn weduwe”.
Christina zei het bitter. Het feit dat ze opeens naast een volslagen vreemde zat die haar man gekend had, raakte haar diep.
“Bent u nooit hertrouwd?”
Boris vroeg het zacht. Hij begreep dat ook voor haar deze ontmoeting emotioneel moest zijn.
Hij bekeek het hartvormige gezicht dat omlijst werd door golvende donkere haren. Ze was net zo mooi als Peter haar had beschreven. Ouder natuurlijk, maar toch herkende hij in haar het meisje dat Peter hem beschreven had. Natuurlijk was ze hertrouwd. Hij was dan ook verrast dat ze haar hoofd schudde.
“Met de kerstdagen mis ik hem altijd extra”, zei ze.
“Als ik me goed herinner kwamen jullie dan met de hele familie samen, nietwaar?”
“Ja, op eerste kerstdag. Peter maakte dan een grote bieten/haring salade. Dat was een …”
“Recept van zijn oma”, vulde Boris haar weer aan. Christina schoot in de lach.
“Jij weet ook alles.”
Het tutoyeren ontging Boris niet. Hij vond het best, per slot van rekening deelden ze herinneringen aan dezelfde persoon en dat maakte hen toch iets meer dan vreemdelingen voor elkaar.
“Lang niet alles, maar dat van die salade wel. Daar was Peter nogal trots op en hij vertelde er graag en regelmatig over”, glimlachte hij.
“Het is jammer dat hij het recept nooit heeft opgeschreven. Zijn moeder en zijn zussen weten het ook niet. Volgens mij had Peter zijn interesse voor het koken als enige in de familie van zijn oma geërfd”, antwoordde Christina.
Boris grinnikte en zei: “Geloof het of niet, maar ik heb dat recept. Peter had het er zo vaak over en het klonk zo heerlijk dat ik het toen heb opgeschreven. Ik schreef vaak dingen op om te bewaren.

Later heb ik alles ingeplakt als herinnering. Het recept dus ook. Ik heb die salade zelf ook al gemaakt en inderdaad, het smaakt heerlijk.”

Hij genoot van de ongeloof op haar gezicht en vroeg zacht: “Mag ik je nummer zodat ik je kan bellen?”

Christine's wangen kleurden blozend toen ze hem aankeek en knikte.

 

Het krijsen van de meeuwen klonk haar niet zo scherp in de oren als voorheen, de golvende zee zong haar een nieuw lied toe. Misschien leek het ook wel zo, in elk geval voelde Christina zich gelukkig, toen ze naar huis liep. Deze Kerstmis zou anders worden, dan de voorgaande zonder Peter. Daar was ze van overtuigd. Morgen zou Boris haar bellen, om het recept door te geven. Ze was vast van plan om hem uit te nodigen. Om meer te horen over Peter, zei haar verstand. Maar haar hart maakte een sprongetje.
Boris keek het weglopende figuurtje na, voor hij het papiertje met telefoonnummer zorgvuldig in zijn binnenzak stopte. Pas toen Christina uit zijn zicht verdwenen was, draaide hij zich glimlachend om en mompelde hoopvol: “ Misschien, wie weet.”

 

 

 

 

 

 

 

 

**