De staande klok sloeg vier keer. Het bim-bam galmde zacht. Pas vier uur, dacht Lien. Het boek waarin ze las, boeide niet zo en lag al enige tijd op haar schoot. Ze had haar stoel in de 'oma' stand gezet. Zo noemde ze het als de voetensteun uitgeklapt was en de rugleuning iets achterover stond. Van daaruit kon ze de straat afkijken. Niet dat er veel verkeer langs kwam, het was een rustige straat. Maar toch gaf het wat afleiding. Buiten begon het wat te schemeren. De avonden waren lang, vond ze. Misschien zou ze vroeg naar bed gaan, wat moest ze anders doen? Op het monotone tikken van de klok na, was het stil in huis. Zoals elke dag. Morgen zou ze de boodschappen gaan doen, bedacht ze.

De melkpakken in haar boodschappentas maakte deze best zwaar, dacht ze van draaghand wisselend. “Hé, die Lien, hoe gaat het met je? Lang geleden dat ik zag zeg” Bij het horen van die uitroep keek Lien verrast op.
“Marije! Oh, wat leuk. Hoe het met mij gaat? Och ...”
Lien was blij haar vroegere buurvrouw te zien. Ze herinnerde haar als een goedlachse, flinke en vriendelijke meid.  Pas getrouwd en een stuk jonger dan Arie en zijzelf toen  waren. Ze was wel magerder  geworden. En ouder zag ze; de scherpe lijnen in het gezicht opmerkend. 
“Het is alweer bijna Kerstmis. zei Marije. “Al die lichtjes en gezelligheid. Een welbehagen, zoals zo mooi in één van die kerstliederen gezongen wordt.”

De doffe ondertoon in die uitspraak ontging Lien. Ze schudde fanatiek het hoofd. De bruin geverfde krullen dansten er van. “Welbehagen? Meid, ik háát Kerstmis! Vroeger vond ik het een fijne tijd. Maar sinds Arie stierf, ben ik er steeds meer tegenop gaan zien.”
Op het beteuterde mompelen van haar vroegere buurvrouw vervolgde ze: “Wat zeg je? Ja zeker! Arie was een fijne vent hoor. Ik mis hem nog elke dag, zeker met Kerst. De eerste jaren werd ik nog wel uitgenodigd bij mijn nichtje Paulien. Zij is de enige familie die nog heb. Ik mocht beide kerstdagen bij haar en haar gezin doorbrengen. Na verloop van tijd vroegen ze me enkel nog te eten. Ik begreep dat ook wel. Ik was natuurlijk niet gezellig genoeg. En ik ben maar een tante hè? Dan bungel je er zo'n beetje bij. Maar ja, juist in de kersttijd worstel ik met mijn gevoelens. Naar een verjaardagspartijtje of een ander feestje gaan is al moeilijk als je ineens alleen in het leven staat. Maar de kerstdagen....meid, die zijn nog eens extra beladen. Als ik dan in mijn uppie het huis van mijn nicht binnenstapte,werd ik verwelkomd door Paulien èn haar man en kinderen. Een warm welkom, zeker! Maar het benadrukte mijn alleen zijn en ik merkte dan weer hoeveel pijn het doet als een mens zich in gezelschap eenzaam voelt”.

Ze zag het knikken van Marije als bevestiging en voor die iets kon zeggen, zei ze: “Natuurlijk heeft dat een weerslag op je stemming, hè? Zoiets kun je niet verborgen houden achter een glimlach. Dat wordt door anderen opgemerkt en doodgezwegen. Dan komt er toch een moment dat ze voor kerst gaan overleggen. Echt, ik hóórde het ze bijna zeggen...
"Nodigen we tante Lien nog uit met de kerstdagen?"
"Tja, ik vind wel dat we dat moeten doen hoor."
" Hmm, ze gedraagt zich zo...zo...zielig!"
"Dat wel. Nu is ze natuurlijk ook wel alleen, sinds Arie stierf hè?"
"Ja, maar daarom hoeven wij toch niet elk jaar de klos te zijn?"
"Je weet best dat ze buiten ons niemand heeft."
"Ook geen vrienden? Dan wordt het toch eens tijd dat ze die maakt."
"Nou kom op zeg! Wat heb jij ineens tegen tante Lien."
"Niks, ze doet alleen zo zielig, dat zeg ik toch. Bovendien wil ik ook wel eens kerst vieren met ons eigen gezin."
"Dat zou ik eigenlijk ook wel willen. Maar toch kan ik het niet over mijn hart verkrijgen om haar niet uit te nodigen. Weet je wat? Laten we haar dan enkel te eten vragen. Dan hebben wij tijd voor onszelf en zij heeft haar uitje."

Lien gebruikte voor haar fantasiegesprek verschillende stemmetjes om het verhaal kracht bij te zetten. Ze snoof hoorbaar. “Medelijden!.Ik háát medelijden. Och, het is voor hun natuurlijk fijn om de feestdagen grotendeels met het eigen gezin te vieren. Ik was al dankbaar dat ik mocht komen eten. Ik merkte wel de dagen me lang duurden. Ik voelde me erg alleen.”

Marije opende haar mond om iets te zeggen, maar sloot deze weer toen Lien haar betoog hervatte met: “Maar ja...ik ben niet de enige natuurlijk die eenzaam is. Er zijn er duizenden. Natuurlijk zijn er onder al die alleenstaande mensen velen die zichzelf prima vermaken en niet tegen de feestdagen opzien. Maar een grote groep ervan zal zich net zo voelen als ik; blij als het nieuwe jaar uit de kruitdampen van het oude jaar verschijnt en het normale leven weer op gang komt. Hoewel je van normaal leven eigenlijk niet meer kunt spreken. Het leven wordt met de dag grimmiger. De tolerantie is aan het verdwijnen, onverdraagzaamheid neemt toe. En maar onder de kerstboom zitten om “Vrede op aarde” te zingen. Zeg Marije, leven je ouders nog? Oh nee? Goh, jammer zeg. JIj bent toch enig kind he?"
Marije knikte, maar kreeg geen kans om iets te zeggen want Lien nam alweer het woord: " Nou ja, in elk geval werd het dineren op beide dagen bij Paulien terug gebracht naar een uitnodiging voor één van de dagen en sinds twee jaar gaat de familie uit. Kerstvakantie!” Lien snoof weer luid bij het zien van het hoofdgebaar van Marije waarmee ze begrip toonde voor die vakantie. Vlug zei ze: “Och ja, ik neem het ze ook niet kwalijk hoor, nee...ik gun het ze van harte. Als troost nodigen ze me nu wel eens met Pasen uit. Maar dat is niet hetzelfde. Ik vind het niet erg om tijdens de Paasdagen thuis te zijn. Een ei kan ik voor mezelf ook wel koken. Nee. kerstmis...dàt is pas erg!”

Ze zag niet dat Marije haar hoofd getroffen boog bij haar laatste opmerking, maar vervolgde met opstandige toon: ”Ik bedoel, je gaat toch geen kerstboom voor jezelf in de kamer zetten, nietwaar? Ik niet tenminste. En stille nacht, heilige nacht ga ik ook niet in mijn eentje zitten zingen. Ik ben wel eens naar de nachtmis geweest, dat vond ik fijn. Maar de thuiskomst daarna is niet te doen, de muren komen op je af. Bovendien kun je tegenwoordig bijna niet meer alleen over straat, vooral niet op zo een laat tijdstip. Voor je het weet ben je het slachtoffer van een of andere idioot. Nee, laat mij maar gewoon thuis. Ik kijk wel een beetje televisie. De programma’s zijn tegenwoordig wel niet meer zo geweldig als vroeger, maar je hebt iets te doen en er klinken nog eens stemmen in huis."
Marije knikte en deed een stap voorwaarts: “Lien, ik moet nu echt...”

“En weet je wat me ook altijd zo steekt? Kerstinkopen,” rebbelde Lien voort. “Ik bedoel, als je uitgekiend en bescheiden moet inkopen zoals ik dan valt dat niet mee hoor. Tja, ik moet rondkomen van mijn AOW'tje, nou dan weet je het wel. Het is knibbelen terwijl rondom je de mensen de meest luxe dingen in hun volgeladen boodschappenkarretjes proppen. Biefstuk, hazenrug, reebouten, paling, zalm... Daar sta je dan met je pakje verse worst, dat afgeprijsd is omdat het tegen de uiterste verkoopdatum aanzit. Je vraagt jezelf af of je genoeg geld hebt om er een stroganoffsausje bij te kopen, dat eigenlijk bedoeld is voor over de biefstuk, maar aan verse worst waarschijnlijk ook wel een feestelijk tintje zal geven. Het is erg hoor, als je je hele leven hard gewerkt hebt en dan in je laatste levensjaren de eindjes nog zo aan elkaar moet knopen. En dan die eenzaamheid hè? Die verdomde eenzaamheid. Zelf ben ik altijd heel sociaal, maar denkt er iemand aan mij? Welnee! Er is niemand die een opbeurend woordje voor je heeft of eens aan je vraagt hoe het met je gaat. Nee, al met al valt het niet mee om alleen te zijn.” Ze hapte naar adem alsof ze zich ineens iets herinnerde, pakte Marije bij haar arm en vroeg: “Zeg, hoe gaat het eigenlijk met David, je man. En met je zoon.., euh... Henry heet hij toch?” Er viel een beladen stilte.

Lien keek haar vroegere buurvrouw geschokt na toen deze uiteindelijk kort antwoord gaf op haar vraag om daarna snel door te lopen.  De woorden van Marije galmden na in haar hoofd. Vermist? Alle twee? Zeilen? Verdronken waarschijnlijk? Al ruim drie maanden in onzekerheid? Jemig, wat erg.
Het beeld van Marije's verdrietige ogen zou ze niet snel kwijtraken. Ook de dappere glimlach niet en de vastberadenheid in haar stem waarmee ze had gezegd: “Ja, ook ik ben alleen. En ja, dat is zwaar, maar ik ben dankbaar voor alle mooie herinneringen aan mijn man en mijn zoon. Ze brengen elke dag een glimlach. De komende feestdagen vier ik alleen thuis, met hoop en geloof in mijn hart. Fijne kerstdagen Lien.”

 

 

 

 

.